Remote Desktop installeren en configureren
Om Remote Desktop te kunnen gebruiken, moeten uw beheerderscomputer en de clientcomputers aan de volgende voorwaarden voldoen:
OS X Mavericks of hoger moet zijn geïnstalleerd op de beheerderscomputer waarop Remote Desktop wordt uitgevoerd.
-
Voor volledige besturing moeten Mac-clientcomputers beschikken over versie 3.6 of hoger van de Remote Desktop-clientsoftware.
Mogelijk kunt u wel Mac-computers met oudere versies van de Remote Desktop-clientsoftware observeren en besturen, maar u kunt geen rapporten daarvan genereren en geen externe commando's daarvoor uitvoeren.
Om de versie van de clientsoftware vast te stellen terwijl u Remote Desktop gebruikt, selecteert u de computer, kiest u 'Archief' > 'Toon Info' en kijkt u vervolgens bij het veld 'ARD-versie'. Om de versie van clientsoftware te vinden op Mac-computers die u nog niet aan de lijst 'Alle computers' hebt toegevoegd, gaat u op de computer naar het volgende bestand in de Finder en controleert u de versie:
/Systeem/Bibliotheek/CoreServices/RemoteManagement/ARDAgent.app
Op niet-Mac-clientcomputers moet software zijn geïnstalleerd die compatibel is met VNC (Virtual Network Computing).
Wanneer u Remote Desktop voor het eerst opent nadat u het hebt geïnstalleerd, gebruikt u de configuratie-assistent om de configuratie te voltooien. Na de configuratie kunt u computers beheren door clients toe te voegen aan de hoofdlijst met computers.
Download Remote Desktop uit de App Store.
Wanneer u een ander exemplaar van Remote Desktop gebruikt als taakserver (een speciale computer waarmee rapportgegevens worden verzameld en gedelegeerde installatietaken worden uitgevoerd), geeft u het serveradres op en klikt u vervolgens op 'Ga door'.
-
Bereid elke clientcomputer voor die u met Remote Desktop wilt beheren. De Remote Desktop-clientsoftware wordt standaard geïnstalleerd in OS X. Als op elke client de benodigde software al aanwezig is, moet u er alleen voor zorgen dat extern beheer is ingeschakeld. Zie Extern beheer inschakelen.
Voer een van de volgende stappen uit als u Remote Desktop bijwerkt op de clientcomputers:
Ga voor elke clientcomputer na of extern beheer is ingeschakeld en of de meest recente externbeheersoftware is geïnstalleerd. Zie Extern beheer inschakelen en Clientsoftware bijwerken.
Maak een aangepast installatieprogrammapakket aan. Met dit pakket wordt de meest recente software voor extern beheer geïnstalleerd en wordt extern beheer ingeschakeld. Installeer het pakket op elke clientcomputer. Zie Een aangepast installatieprogrammapakket voor clients aanmaken.
-
Selecteer de scanner in de navigatiekolom en selecteer elke clientcomputer die u wilt toevoegen aan uw lijst met bestuurde computers.